Voor Julio begint een nieuw leven als de rijke Don Nino hem uit het weeshuis weghaalt. Julio droomt weg bij de enthousiaste verhalen van zijn meester over ontdekkingsreizigers en hun expedities. Hij is de held die woeste zeelandschappen en verlaten woestijnen trotseert, wilde paarden temt en krijgers met sabels overmeestert. Op een dag krijgt Don Nino de kans om mee te reizen met Magalhaes. Die wil op zoek naar een nieuwe zeeroute naar de Molukken. Samen met Julio monstert Don Nino aan op een van de schepen. Het begin van een onvergetelijke en gevaarlijke tocht die niet kan tippen aan Julio’s dromen.
De San Antonio en de Concepcion liggen ingesloten tussen het land en de schepen van Magalhães. Langzaam wordt het donker. Julio ligt zo stil hij maar kan. Bij elke beweging die hij maakt, snijdt het touw in zijn polsen. Onder zich hoort hij de anderen kreunen. Nino en Domenico liggen te klappertanden. Hun lippen zijn blauw. Juan heeft een deken over hen heen proberen leggen. De lange, dunne benen van Nino bedekt hij met een stuk van zijn vest.
Af en toe opent Julio zijn ogen. Hij hoort het water klotsen, maar hij ziet niets. Er is geen maan. Er zijn geen sterren. Het is zo donker dat de lucht lijkt op een dikke massa die hij aan zou kunnen raken. Die hem zou kunnen verpletteren. Julio doet zijn best om niet in paniek te geraken. Hij probeert aan lichte dingen te denken. Hij beeldt zich een bloem in. Elk bloemblaadje probeert hij voor zich te zien. Hij denkt aan het fruit dat hij at toen ze net de oversteek naar de Nieuwe Wereld hadden gemaakt. Hij denkt aan de handen van Manuel. Aan die fijne en toch zo sterke handen. Hoe handig onthoofdde zijn vriend die vissen op de dag dat Julio in Domenico’s dagboek over de kannibalen had gelezen. Julio voelt zich weer misselijk worden. Hij gaat een beetje verliggen en zoekt iets anders om aan te denken. Manuel heeft een prachtig mes. Een mes met zijn naam erin gegraveerd: ‘Emanuel Alexandra Maria Estoban’. Een adellijke naam. Een prachtig mes. Mes. Julio schiet overeind en stoot zijn hoofd.
‘Auw!’
‘Julio! Wat doe je?’
‘Er ligt hier nog een mes op de grond. Ik had het laten vallen voor ik in slaap viel. Mauro heeft het niet gezien. Het is zeker ergens ondergeschoven toen hij me trapte.’
‘Weet je het zeker?’ vraagt Juan.
‘Natuurlijk weet ik het zeker. Zoek het. Alsjeblieft.’
Juan laat zich op de grond zakken en tast met zijn gebonden handen in het rond.
‘Ja! Hier ligt iets. Wacht. Verdomme, het schuift verder. Domenico, doe je benen omhoog, wil je. Ik heb het!’
Boven hun hoofden klinkt gestommel. Er wordt gezongen. Ze horen flessen vallen en over het dek rollen.
‘Zolang ze drinken, denken ze niet aan ons’, zegt Juan. ‘Kom Nino. Straks is het te laat.’
Nino draait zijn handen naar Juan. Die begint in de touwen te snijden.
‘Dat was mijn vlees. Voorzichtig, Juan.’
‘Zit dan ook stil.’
‘Oef.’ Nino wrijft over zijn pijnlijke polsen. Dan snijdt hij Juan los. Even later is iedereen bevrijd.
‘Zo. Nu kunnen we ons tenminste verdedigen.’
‘En opwarmen’, zegt Nino. Hij rommelt in zijn kist en haalt warme truien tevoorschijn.
‘De schurken’, sist Domenico. Hij kreunt. ‘Ik hoop dat Magalhães hen een voor een kielhaalt. Ik hoop dat ze allemaal op een afschuwelijke manier sterven. Ik heb het nog nooit in mijn leven zo koud gehad.’
Hij neemt zijn voeten in zijn handen en probeert ze warm te wrijven.
‘Ik haat dit schip’, voegt hij er nog aan toe. ‘Ik haat alles hier. Was ik maar thuisgebleven. Ik begrijp trouwens werkelijk niet hoe je het uithoudt bij die slaaf, Nino. Hij heeft nog maar eens bewezen wat hij waard is. Na een dag en een halve nacht denkt dat stomme rotjoch pas aan zijn mes.’
Op de Trinidad maakt een duiker zich klaar. Het is zo donker, dat hij het water daar beneden niet eens ziet. Maar hij weet waar het anker van de muitende San Antonio is. Hij neemt een bijl en laat zich langs een touw naar beneden zakken. Met één krachtige slag van zijn arm zwemt hij ongeveer een meter. Het is twintig meter naar de San Antonio. Hij telt. Er glijdt iets langs zijn been en de man verstijft. Zit er iets in het water? Even blijft hij watertrappelen, terwijl zijn hart tekeergaat. Hij zegt tegen zichzelf dat het planten zijn die hij voelt en dat het goed is dat het zo donker is. Zo zal de San Antonio niets merken. Hij moet vooral rustig blijven. Vijftien meter. Zestien meter. Hij is nu vlak bij het schip en hij hoort de muiters lachen en stommelen en zingen. Hij voelt de romp voor hij hem ziet. Nu komt het erop aan. Een beetje naar rechts. Hier begint de ronding van de boeg. Hij duikt. Het water beweegt nauwelijks. De man hakt het anker los. Niemand hoort de doffe slagen. Het water dempt alle geluid. Het schip beweegt. Zachtjes wordt het meegevoerd met de stroming. Magalhães heeft het haarfijn uitgerekend. Het schip zal tegen de Trinidad drijven en daar staat iedereen klaar.